Een foto verraadt het: ogen spiegelen de wereld. Die lichtjes verraden het: ogen laten alles binnenkomen wat maar wil binnenkomen, en dat is veel. Maar ogen denken niet in veel en groot, ze staan open zoals niets anders in ons lichaam open staat, tenzij misschien onze adem. Ogen en adem leren ons dat we van alles zijn, meer nog dan van onszelf. Alles houdt ons in leven, alles wil ons zien. En die grote golfslag neemt ons mee, als een kind door zijn ouders.
Ogen vatten ons grensbestaan samen: we leven op de grens tussen onszelf en de rest, tussen al wat binnenstroomt en die eigen ogen die het moeten zien. Daarom zijn ogen onze kwetsbaarheid zelf. Huid, beenderen of organen lijken veel minder onherstelbaar. Ogen lijken wel waaghalzerij: je staat rechtop, in weer en wind, en die overmoed maakt ons mens, doet ons nadenken, vindt voor ons woorden en inzicht. Maar tegelijk lijkt dat rechtstaande kijken zo kwetsbaar voor wat groter, sneller, feller is, lijken we, rechtstaande, even dun als die dunne glanzende ogen.
Ogen zijn binnen- en buitenkant tegelijk. Ze laten de wereld binnen, maar tonen ook een glimp van die wereld binnen in ons. Daarom slaan mensen hun ogen neer, om niets van die innerlijke gloed te verraden. Of om tenminste die innerlijkheid niet prijs te geven, als er van buiten teveel macht op hen afkomt. Daarom drinken ogen wat ze liefhebben, alsof ze enkel daar zichzelf binnenste buiten kunnen keren, zo groot is het verlangen en zo stug en traag het lichaam. Maar ogen zijn groot genoeg om voor de rest van het lichaam te kunnen spreken. Een hart kan maar heviger kloppen, huid kan zinderen, maag kan pijn doen van verwachting. Slechts ogen, omdat ze zo op de grens wonen, slagen er in van de binnenkant buitenkant te maken, even makkelijk als de omgekeerde beweging.
Bij een baby raakt ons dat: wat gaat er in dat hoofdje om, als het zo staart? Maar eigenlijk is elke blik nog diezelfde levende verwondering: twee (grote) werelden ontmoeten elkaar, en uit die ontmoeting ontstaan inzichten die niet minder groot zullen zijn. Daarom moet elke blik die we mogen zien, elk paar ogen dat ons aankijken wil, ons blijven raken. Hier gebeurt iets: we ontmoeten, we ontdekken een andere wereld. Als avontuur kan dat tellen. En we mogen onze eigen wereld meenemen. Voorzichtig, zoals elke overgave beter maar voorzichtig gebeurt. Maar toch, als uitnodiging kan dat tellen.
Daarom dat de blik sociaal gereglementeerd is. Je kijkt niet ongestraft lang in de ogen van iemand anders. Daar komen verliefdheden van of, in sommige stadswijken, ruzie en een pak slaag. Een lichaam kan zich hullen in kleren, ogen zijn altijd naakt, en daarom is schroom nodig, van beide kanten. Daarom zijn het ook maar vlekjes die op de ogen liggen. Kleine vlekjes licht. Intens, maar niet alles overheersend. Altijd dat nodige evenwicht, tussen ik en het andere, op de grens tussen binnen en buiten, op de grens tussen krijgen en teruggeven. We kijken niet alleen met onze ogen, we denken er ook mee. En we houden er ons mee in leven.