Ik wil graag even nadenken over kwetsbaarheid en geloof.
Dit geloven van ons in een Goede Boodschap, doorgegeven in het oude boek dat daar staat en ons voedt, levend gemaakt in het wekelijkse ritueel van brood en wijn en elkaar delen, helpt dit geloven ons wel als het leven ons weer eens slaat en diep kwetsbaar maakt? Als leven overleven wordt, zoals we zo vaak in het nieuws en rondom ons zien? Als ons lichaam traag ouder wordt en zwakker?
Is dan de zekerheid waarmee Jesaja de Eeuwige prijst niet een veel te grote zekerheid? Bijna een irritante zekerheid? Vorige week haalde iemand een prachtig citaat van Augustinus aan: “Onrustig is mijn hart, tot het rust vindt in U”? Maar is dat dan niet een schijnrust? Morgen is het toch weer van dat, herbegint de onrust toch weer? Kan het eigenlijk wel wat we zingen in het tafelgebed: “En niemand valt, of hij valt in uw handen”?
Een irritante vraag?
Maar als ik erover nadenk, merk ik dat het net mijn vraag is die irritant is. Wat een verwend kind ben ik, dat ik wil dat mijn klein bestaan enkel blijvende rust en vrede is, dat ik wil dat de wereld niet meer slaat. Leven is beweging, en de wereld is grote beweging, en die is zowel prachtig als bron van hevige botsingen. Leven is niet rechtvaardig, en als we ons daarop blindstaren, worden we cynisch als we het goed hebben, en wanhopig als we het niet meer goed hebben.
Een tegenstem
Nee, onze wekelijkse oefening in gaan waar de bijbel gaat, is net om te leren zien dat naast groot onrecht toch telkens weer die tegenstem opklinkt, door niets tegen te houden. Om te leren zien dat groot verdriet ook grote troost kan ontmoeten. Dat dàt nu net de goede boodschap is: elkaar nabij blijven, een wonder van genezing, een wonder van nieuwe betekenis, zoals Jezus het zelf ook heeft gedaan.
Niet het grootste geloof, zegt Matteus 25, maar eenvoudig zien wat er te zien is en eenvoudig blijven geloven dat je met die mens naast je weer kracht en schoonheid kunt vinden. Het is evangelischer ons blij te verwonderen als kinderen dan discussies te voeren over geloofspunten. Het is evangelischer je hand te leggen op iemands arm (zoals Jezus de ogen van de blinde aanraakte), zelfs al heb je geen antwoord, en te blijven luisteren, ook al voel je je ongemakkelijk, want je hébt geen antwoord.
“Dat van God” in elke mens
We zijn kwetsbare, breekbare mensen, maar ook mensen met kracht en schoonheid. Het is zo evangelisch om, hoezeer het leven ook slaat en verwondt, toch te blijven geloven in die wondere kracht, in die wondere schoonheid, in die wondere blijheid en dankbaarheid, in die wondere creativiteit die in mensen zit, hoe diep begraven ook.
“Dat van God” noemen de quakers dat, “dat van God” in elke mens. En elke week gaan ze een uur in stilte bij elkaar zitten om daarnaar te luisteren. En net dat zwijgend luisteren van die merkwaardige christenen zonder dogma’s, zonder voorgangers, zonder kerkgebouw, net dat zwijgend wekelijkse luisteren heeft hen als eerste actie doen voeren tegen slavernij, mensonwaardige gevangenissen, verdrukking van inheemse volkeren en van de vrouw, heeft van hen de eerste pacifisten gemaakt.
Wat is toch die stille grote boom van zwijgende aandacht, dat hij zoveel vruchten kan dragen? Ik vertel van de quakers, maar ik kan hetzelfde zeggen van zoveel miljoenen kleine mensen, gelovig of niet, die koppig in kleine goedheid blijven geloven, als in een onverwoestbare kracht en opdracht.
Eerst zegenen en dan bewaren
Mijn ouders wensten me vroeger, bij het slapengaan, bij het weggaan: God zegene en beware je. Later, bij het groot worden, viel die wens weg, en ik vermoed dat niet veel ouders dat nog doen. Maar alle ouders, en vrienden en geliefden, zeggen bij het afscheid: wees voorzichtig… Of, als ze het niet zeggen, dat zegt hun blik het, zoals die bezorgd blijft nakijken.
Ik heb me lang afgevraagd waarom zegenen eerst kwam en dan pas bewaren. Beschermd worden tegen onheil was toch het belangrijkste? Nee, het wonder van te kunnen bestaan is het belangrijkste. Vandaar denk ik nu: zegenen is meegaan in het wonder van elkaars bestaan. En dan, omdat het zo vaak zo nodig is: bewaren is meegaan in elkaars breekbaarheid.
Maar de twee hebben elkaar zo nodig…
En God dan?
God is het mysterie dat goedheid mogelijk is, dat vertrouwen mogelijk is, een mysterie soms veel dichter dan we zelf beseffen…