Om de liefde (Gods)
Veel te laat heb ik jou liefgekregen,
Schoonheid, wat ben je oud wat ben je nieuw
veel te laat heb ik jou liefgekregen.
Binnen in mij was je, ik was buiten
en ik zocht jou als een ziende blinde
buiten mij, en uitgestort als water
liep ik van jou weg en liep verloren
tussen zoveel schoonheid die niet jij is.
Toen heb jij geroepen en geschreeuwd,
door mijn doofheid ben jij heen gebroken.
Oogverblindend ben jij opgedaagd
om mijn blindheid op de vlucht te jagen.
Geuren deed jij en ik haalde adem,
nog snak ik naar adem en naar jou.
Proeven deed ik jou en sindsdien dorst ik,
honger ik naar jou. Mij, lichtgeraakte,
heb jij doen ontbranden. En nu brand ik
lichterlaaie naar jou toe, om vrede.
(Huub Oosterhuis)
Jij en jou
Dit is een gebed tot en tegelijkertijd een liefdesverklaring aan God, die wordt aangesproken als een “jij”, een “jou”, als “schoonheid”. “Jij en jou”, zo zullen we het wellicht allemaal wel eens doen of gedaan hebben. En we weten natuurlijk wel dat dat maar een beeld is en dat we ons eigenlijk geen beeld van God kunnen en mogen maken, want dan maak je je van hem meester. Geloven veronderstelt beeldenstormen, je niet laten vangen en gevangen laten houden in beelden, on-bevangen zijn. Het bracht mensen als Meister Eckhart er uiteindelijk toe om te zeggen: “Over God wil ik zwijgen”.
De Ander die ons altijd beluistert
Maar we zijn mensen en als we spreken, bidden, roepen, dan hopen we dat er toch geluisterd wordt. En als we luisteren, hopen we dat we iets kunnen horen. Dat veronderstelt een luisteraar en een spreker en dan is een menselijk beeld daarvoor nu eenmaal niet te overtreffen. God als de Ander die ons altijd beluistert. Of die ons roept, zoals in het gedicht: “Toen heb jij geroepen en geschreeuwd”. Of die zelf de stille schrei van de wereld hoort, zoals de middeleeuwse mysticus Angelus Silezius het noemt…
In-beelden
Hoeveel temeer is een menselijk beeld dan niet toepasselijk bij deze liefdesverklaring. Er zijn wel mensen die liefdesverklaringen uiten aan hun huisdier, hun auto of een boom willen knuffelen, maar dat heeft nooit dezelfde betekenis als een liefdesverklaring aan een andere mens. Het beeld van een andere mens is het beeld dat ons nu eenmaal het beste past, waarin we ons het beste kunnen verplaatsen, dat we ons het beste kunnen in-beelden.
Hoe intiem en vurig dit gedicht van Augustinus tot de gans andere Ander ook is, er klinkt ook veel door van een diepe mystieke ervaring, van een bijzondere ontmoeting, een grote aanraking. Nog zo’n menselijk beeld om te proberen verwoorden wat niet onder woorden kan gebracht worden, in woord-beelden kan gevat worden.
Alle zintuigen
Degene die het ook ooit meemaakte, herkent het meteen. Augustinus beschrijft het als een totaalervaring: alle zintuigen worden aangesproken: je bent door mijn doofheid gebroken, je hebt mijn blindheid verjaagd, je hebt me doen ruiken en proeven, en mij lichtgeraakte, je hebt mij aangeraakt en nu sta ik in vuur en vlam, niet te doven, nooit meer te doven.
Die ervaring komt er plots, onverwachts, na een lange zoektocht, vol verkeerde paden: ik zocht jou als een ziende blinde buiten mij en zocht het in zoveel schoonheid die niet jij is. Misschien zijn die verkeerde paden wel nodig, misschien moet je gaan tot waar er geen pad meer is om te zien, om te zien dat jij, jij die ik schoonheid noem, dat jij van een andere orde bent.
Schoonheid is relatie
Hoezeer we ook kunnen genieten van en ons laven aan esthetiek, aan de perfecte lijn in de architectuur, aan kleurenpracht in kunst en natuur, aan de hemelse zang van mens of nachtegaal, het gaat om andere schoonheid, die van het verstaan, van het weten, die van een mens die roept en antwoord krijgt diep in zichzelf, die van de mens die de roep diep in zichzelf hoort en antwoordt. Die schoonheid is relatie. Beeld van God is relatie, is geborgen zijn, is herbergen, is “ja” zeggen.
Het ja overkomt je
Het deed me denken aan een tekst van een andere mysticus, Dag Hammarskjöld, oud secretaris-generaal van de VN. Hij schreef op Pinksteren 1961, een paar maand voor zijn tragische dood:
“Ik weet niet wie – of wat – de vraag stelde. Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ja tegen iemand – of iets. Het was een ja waarin ik me alleen kon laten vallen: alleen en zonder enig houvast. Het ja overkwam me, werd me geschonken en ontstond in me voorbij en dieper dan ieder woord dat ik zelf kon spreken. De weg heeft me gekozen op een ongrijpbaar en onnoembaar ogenblik. Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is en dat mijn leven, in onderwerping, een doel heeft. Vanaf dat moment heb ik geweten wat het wil zeggen, ‘niet om te zien’, ‘zich niet te bekommeren om de dag van morgen’.”
Vrij van angst en van behoefte
De innerlijke vrijheid die Hammarskjöld hier beschrijft maakt je vrij om te handelen zonder angst en zonder zelfbelang. Het is wellicht wat Augustinus ook bedoelt met “nu brand ik in lichterlaaie naar jou toe, om vrede.” In vrede: vrij van angst en van behoefte.
Die vrijheid leert te beminnen zonder waarom, te zien dat de ander en de Ander geen middel meer zijn om de eigen behoeften of verlangens in te vullen, maar louter heilig doel zijn. Een doel waar je wil voor leven, in vuur en vlam, onuitputtelijk.
Gaan leven, voorgoed ontwaakt uit de droom van onze eigenwaan, bewust geworden van het feit dat wij het belangrijkste nooit mogen vergeten: dat de Ander ons leven is. In onze adem ademt hij. In ons leven leeft hij.