Sabbatmomenten
Wij geloven dat ook de werkweek gevuld moet zijn met sabbatmomenten. Die sabbatmomenten zijn gratuite, gemeenschappelijke momenten van rust en contact. Ze halen ons uit onze functie en maken ons weer mens. Niets moeten we nu, we mogen alleen, we mogen erbij zijn, aanwezig zijn, stil zijn of praten, genieten en luisteren. Het zijn de koffiepauzes op het werk, de maaltijden in het gezin, het zijn de momenten waarop je thuiskomt en zomaar kunt vertellen van de dag, het is je buur die vraagt hoe het met je is en na een half uur sta je nog met hem te babbelen, het zijn de momenten op je werk dat je door de gangen loopt en even alles kunt loslaten, het zijn de verjaardagswensen en de grappen, het is je baas, die, als je terugkomt van een verre vakantie, de deur voor je openhoudt, je in zijn bureau uitnodigt en zegt: vertel ‘ns, hoe was het. Terwijl er toch een berg werk ligt te wachten.
Een streng gebod
We moeten opletten dat door flexibilisering en andere werkdruk die sabbatmomenten niet helemaal verdwijnen. Soms moeten we daar discipline voor opbrengen, maar sabbat en discipline hebben merkwaardig genoeg veel met elkaar te maken. Niet voor niets maakte de God van de Bijbel de sabbat tot een gebod, een streng gebod. Niet voor niets is de sabbat een dag van rituelen, waarin we het onuitgesprokene onder elkaar levend houden.
Laten we onszelf en elkaar de sabbat gunnen, die ene dag van rust maar ook de andere momenten waarin we onszelf terugvinden, als mens, tussen de mensen rondom en met ons, en dankbaar voor dit bestaan, voor ons bestaan.
Een jiddisch verhaaltje
Het heeft als titel Vrijdagavond en is gepubliceerd in 1930, toen de Oost-Europese joods-jiddische wereld nog niet uitgeroeid was.
Buiten vriest het. De aarde ligt dik bedekt met hard bevroren sneeuw. Als iemand voorbijkomt, klinken zijn stappen in de straat.
Itse, de waterdrager, heeft net zijn avondmaal beëindigd. Maar voor hij de gebeden na de maaltijd kan zeggen, valt hij in slaap, met zijn hoofd op zijn armen op tafel. Het is een zware en veel te korte winterse dag geweest. Alle huizen in de wijk moesten genoeg water hebben om voort te kunnen tot zondag, tot na de sabbat, zodat Itse een uur voor zonsopgang moest opstaan om met zijn werk rond te raken. Hij is uitgeput, de waterdrager.
Binnenshuis is het warm.
De oven is vandaag vrijdag twee keer opgestookt, eerst vanmorgen om de challah, het sabbatbrood, te bakken en dan nog eens in de namiddag om tcholent te maken, een rundsgerecht met boontjes en gerst. De geur van de sudderende tcholent vermengt zich met de geur van de kippensoep en doordringt het hele huis. Zijn kleine kinderen, in slaap gevallen op het beddengoed dat hun moeder voor hen heeft klaargemaakt, hebben zich half bloot gewoeld omdat het zo warm is. Hun overwerkte moeder zelf is met haar armen vol vuile en versleten kleren ook in diepe slaap verzonken.
Na een diepe slaap wordt Itse weer wakker uit zijn ongemakkelijke houding. Bijna alle kaarsen zijn opgebrand, de kleine vlammen verspreiden grote schaduwen in de kamer.
In de aangename warmte is Itses eerste gedachte: ‘Het is vrijdagnacht’. Hij voelt zich voldaan van zijn avondmaal. ‘Morgen is het sabbat,’ denkt hij. Het zware werk wacht niet op hem en de geur van de tcholent geeft hem een goed gevoel: ook morgen zullen ze goed kunnen eten.
Hij staat op, rekt zich uit en zich uitrekkend zegt hij:
‘Heer van het Universum, en dan zeggen ze nog dat de vrijdagnacht maar een duizendste stukje is van de wereld die komt! Als dat stukje al zo goed is, hoe goed moet het dan zijn in de wereld die komen zal! (Az do iz azoy gut haynt, vi gut muz shoyn zayn oyf yener velt!)’