Een dynamiek van vertrouwen

Sinds het begin van de 19e eeuw hebben talloze filosofen en wetenschappers godsgeloof afgedaan als een illusie, een menselijke projectie. De jongste 30 jaar, wellicht in samenhang met een oprukkend christelijk en islamitisch fundamentalisme, zijn de publicaties daarover weer toegenomen. Nu vooral gekoppeld aan de evolutietheorie. Ook het boek van Jesse Bering dat we als uitgangspunt van de viering namen (Het Godsinstinct) past in die reeks.

Met “God” kan je bijna nergens meer terecht

Eerst en vooral dekt het woord “God” vele, vaak tegenstrijdige ladingen. “God” wekt associaties aan fanatisme, lafheid, duistere onwetendheid, macht, en zelfs kindermisbruik. Niemand heeft hem/haar gezien. En God laat zich niet zien of horen, al wordt zijn naam gebruikt voor het slechtste en het beste onder de mensen. Dàt grondige besef kan al een verklaring bieden waarom veel verstandige en ethisch gevoelige tijdgenoten het woord liefst niet meer in de mond nemen. In een door en door seculier Europa kan je met “God” bijna nergens meer terecht; zelfs als verheven slot van een politieke toespraak is hij hier onbruikbaar.

Kunnen we God opnieuw installeren zoals Radio Maria? Authentieke vroomheid verdient natuurlijk respect. Maar wellicht zullen vele tijdgenoten in de God die Radio Maria ter sprake brengt alleen een softe Sinterklaas zien. Maar: het blijft mijn overtuiging dat christenen het woord niet kunnen missen.

Welk beeld van God hebben mensen, wijzelf?

Het Godsinstinct legt heel goed het psychologische mechanisme uit waardoor wij mensen de onuitroeibare neiging hebben om achter alles wat voorvalt iets of iemand aan het werk te zien. En er valt iets te zeggen voor de hypothese dat mensachtigen die over deze eigenschap beschikten evolutionair meer overlevingskansen hadden dan soortgenoten die deze kwaliteit niet bezaten. Ook vandaag verklaren sommige gelovigen, moslims en vaak ook christenen, dat een tsunami of een kanker een door God gezonden beproeving zijn. Het is tè simpel deze vrome gedachte alleen lachwekkend te vinden. Enkel als we doorvragen over wie “God” voor hen is en wat ze bedoelen met “God die de tsunami of de kanker zendt”, kunnen we dichter komen bij wat misschien toch authentieke religie kan zijn. Pleit ik dan voor een kolenbrandersgeloof dat weigert na te denken over wat het gelooft? Helemaal niet! Wel botsen we hier op de levensgrote moeilijkheid vandaag verstaanbare en aanvaardbare religieuze taal te spreken voor anderen dan voor de eigen religieuze kring. We zullen het erover eens zijn dat het bij religie veel meer gaat over de waarachtigheid van de beleving dan over de waarheid van een uitspraak. “Aan hun vruchten zult gij ze kennen”. Godsgeloof gaat veeleer over de juiste beleving dan over de juiste leer.

Binnengaan in een dynamiek van vertrouwen

Dat betekent dat het Godsgeloof niet zozeer het aanbidden is van een zuiver godsbeeld, dan wel het durven binnengaan in een dynamiek van vertrouwen die heel ons bestaan kleurt. Onze godsbeelden zijn altijd onzuiver. In pure vorm is zij/hij/het nergens te vinden. Het zit altijd op de rug van iets anders – bv. in een glas water voor wie dorst heeft. Per definitie is hij/zij/het ondefinieerbaar. Er rest ons niets anders dan al onze godsbeelden steeds opnieuw af te breken, voor zij idolen worden. Zoals: de God-moeial als het angstaanjagende oog in een driehoek dat zegt “hier vloekt (zondigt) men niet”; of de God als verklaring van de wetten van het heelal of de God als sluitstuk en rechtvaardiging van een politiek systeem of een kerk; of de God die we in ons innerlijk hebben opgericht om ervoor te bidden; of de “Gott mit uns” onder welke vorm dan ook; of de God die natuurlijk denkt zoals wij denken en daarom aan onze kant, de goede kant staat. Laten we ons losmaken van elk beeld van God dat ergens moet voor dienen, een godje naar ons beeld en gelijkenis. Laat ons vertrekken van een nulbeeld van God.

Een nulbeeld van God

De bijbel gaat ons daarin voor, oud en nieuw. Uit Exodus 20, 4 – 5a en Deuteronomium 5, 8 – 9a :

“Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hierboven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de Heer, uw God, duld geen andere goden naast mij.”

Het tweede van de tien geboden verbiedt een beeld te maken van God. Het was voor mij bevrijdend te beseffen dat het verbod ook op mentale beelden slaat, beelden in onze gedachten. Het verbod van God een vast beeld, een definitie te maken is dus zoals de andere tien “verboden”: het moet een menselijke wereld mogelijk maken. Want de tien geboden zijn de palen van de omheinde ruimte waarbinnen mensen mens kunnen worden. Het is de ruimte van de gerechtigheid van de Tora, niet van godsbeelden.

Eerste brief van Johannes. 4, 12 – 16 (passim): “Niemand heeft ooit God gezien. Maar als we elkaar liefhebben, blijft God in ons en is zijn liefde in ons tenvolle werkelijkheid geworden.  . . . .  Als iemand belijdt dat Jezus de Zoon van God is, blijft God in hem en blijft hij in God. Wij hebben Gods liefde, die in ons is, leren kennen en vertrouwen daarop. God is liefde. Wie in de liefde blijft, blijft in God, en God blijft in hem.”

In God zijn

In de eerste brief van Johannes valt mij op hoe er sprake is van “in God zijn” en “God die in ons” is. Waar de dynamiek van de liefde ruimte krijgt, daar is God en de brief zegt nadrukkelijk “een liefde zoals ons getoond door Jezus Christus”Wij in God en God in ons. Opnieuw een ruimtelijke voorstelling.

En even opmerkelijk: “Wij kennen Gods liefde die in ons is en vertrouwen ons daaraan toe“. God toont zich in de liefde die zich aan ons toont in Jezus Christus, in andere mensen, in heiligen en af en toe ook in onszelf. Godsgeloof is vertrouwen op dat vertrouwen. God is liefde.

Dominicus Gent

Dominicus Gent

Bekijk alle berichten

Abonneer u op de nieuwsbrief van Bijlichten

Schrijf nu in

* indicates required