Geloven met of zonder God

Ik heb het in de volgende beschouwingen niet rechtstreeks over godsgeloof, en ook niet over Jezus of het evangelie. Ik focus op wat ik voor mezelf als geloof beschouw. Op welke manier beleef ik mijn geloof, of wat voor mij geloven betekent? Dat is uiteraard zeer onvolledig, maar alleen voor mezelf een eerste reflectie.

Ik wil vooraf volgende bedenkingen meegeven.

Als het gaat over geloof of ongeloof kom ik bij mezelf niet direct bij een of ander godsbeeld uit. Ik ben al jaren aan het sukkelen met die thematiek van god en godsbeelden zonder bevredigend antwoord te vinden, en toch beschouw ik mezelf als een gelovig mens. Maar ik kan me best indenken dat sommigen zich afvragen hoe dat kan “zonder godsgeloof”. Ik vraag het me ook af. En meteen zit ik weer in de problemen. Want de combinatie van die twee woorden “zonder godsgeloof” is bijzonder intrigerend.

Het is duidelijk dat er niet één model van geloven is. Ik ervaar het alvast bij mezelf. Er zijn een aantal beelden uit mijn jeugd waarvan sommige zijn blijven hangen. Beelden waar ik nu niets meer kan. Het is dan ook geen ramp vast te stellen dat er inderdaad verschillende manieren van geloven zijn, zonder dat ze elkaar per se uitsluiten. Gelukkig maar. In vroegere tijden (zoals mijn jeugd) zou dit wellicht onrust hebben veroorzaakt, vandaag is het eerder een geruststelling of zelfs een troost.

Ik wil focussen op de vraag wat geloof of ongeloof te maken hebben met het dagelijks leven: hoe ze mijn leven oriënteren, ondersteunen of belemmeren en als ballast ervaren worden. Ik denk dat de basiswaarden die als onmisbaar beschouwd worden voor een menswaardig leven en samenleven moeten sporen met de visies die eigen zijn aan geloof of ongeloof. Welke attitudes vind ik belangrijk voor mezelf om als een “goede” mens met een open geest door het leven te gaan. Misschien brengen ze me in de buurt van geloof of ongeloof, of van beide.

1. Ontvankelijkheid

Ontvankelijkheid is een onmisbare grondhouding die in heel het leven een belangrijke rol speelt. Het woord ontvankelijkheid zegt: openheid naar iets of iemand buiten mezelf. Openheid wijst naar het andere, de andere, naar zoveel dingen die van buiten af naar me toe komen. Ontvankelijkheid noem ik de houding die daarvoor open staat. Het is een houding van “open handen”, die bereid is te luisteren en de boodschap die van “buiten” komt toe te laten. Deze houding leeft van het besef dat ik veel te ontvangen heb. Het is een houding die concreet wordt in het besef dat mijn leven een gave is. Ik heb het gekregen. Dat is op zich al iets bijzonder. Ik vind het belangrijk om daar af en toe bij stil te staan. Het bewustzijn hiervan verdient die aandacht. Ontvankelijkheid betekent ook dankbaarheid van deze gave. Ik heb daar zelf geen verdienste aan. Want “Alles wat ik heb, heb ik van een ander” zingt Herman van Veen. Al mijn talenten heb ik gekregen. Niet verworven. Bijgevolg is bescheidenheid hier op zijn plaats.

Zelfaanvaarding is belangrijk. Het is een vorm van ontvankelijkheid. Ik ben wie ik ben. En het is goed zo. Ik heb mijn lichaam niet zelf gekozen, evenmin als mijn intellectuele of affectieve kwaliteiten. Zoals ieder mens heb ik mijn kwaliteiten en talenten, mijn beperkingen en begrenzingen. Ik moet daar leren mee leven. En dat is een opgave. Het helpt om momenten van bezinning in te bouwen om dit besef levend te houden. Wellicht is een zeker ritme daar behulpzaam bij. Zoals mensen op zondag naar een viering komen.

Ontvankelijkheid is van groot belang voor de relaties in mijn leven. Fundamenteel zijn de vriendschap en de liefde die ik mag ervaren en die ik ook zelf kan geven. Dat is een onbetaalbaar cadeau. Ik ben daar zonder meer afhankelijk van om mijn leven op een zinvolle manier vorm te geven. Het samen leven met dierbare anderen geeft een unieke warmte aan het leven. Ik mag dankbaar zijn om die nabijheid die rust en vrede betekent.

2. Eindigheid van het bestaan

Regelmatig dringt zich de vraag op hoe ik omga met de eindigheid van het bestaan? Ooit was er van ons nog geen sprake en er komt een moment dat we van het toneel verdwenen zijn. “Er is een tijd van komen en een tijd van gaan” zegt Prediker, enkele eeuwen reeds voor onze tijdrekening. Ik mag me er dan bewust van zijn dat er ook aan mijn leven een einde komt. Ik heb reeds afscheid moeten nemen van mensen die mij bijzonder dierbaar waren en wiens heengaan pijn en verdriet betekende. Maar toch zijn ook zij na enige tijd naar de achtergrond vergleden. Nooit helemaal, maar toch. Zo zal het ook met mezelf zijn. Ik vind het niet eenvoudig om dat te aanvaarden. Ik heb het enkele keren meegemaakt bij een sterfbed dat de woorden van Prediker bewust geciteerd werden door de stervende. Ik vond het bewonderenswaardig. Ik bewonder het dat iemand in gelatenheid afscheid neemt. In aanvaarding. In vrede. Voor ons levende wezens, geldt alleen nog de “tijd van gaan”. Mensen die een zekere leeftijd hebben bereikt blikken wel eens terug op wat geweest is. Er is soms diepe dankbaarheid. Soms niet.

Eindigheid betreft ook de geschiedenis waarin we staan. Wat we vandaag als waardevol ervaren is dat niet noodzakelijk voor een volgende generatie. Vooral in deze tijd lijkt het alsof veranderingen elkaar bijzonder snel opvolgen. Dat is natuurlijk altijd al zo geweest. Het besef van de radicale contingentie van ons bestaan en ook van het hele wereldgebeuren roept indringende vragen op. Vragen naar de zin van alles. Zoals we met vreugde het nieuwe leven begroeten als een wonder, zo worden we ook geconfronteerd met de vergankelijkheid van alles en iedereen.

En toch blijken we te geloven dat het in de geschiedenis ergens over gaat. Dat er iets op het spel staat. De vraag is of er een gerichtheid is in de geschiedenis, een einddoel waar we naartoe gaan. We zeggen het bij een uitvaart. We hopen dat de gestorvene “thuis” mag komen. Dat er een grote hand is die haar/hem opvangt. Dat is geen goedkoop zoethoudertje. Juist integendeel. Het besef van een einddoel kan juist een motief zijn om nu reeds alle kansen die ons te beurt vallen ook ten goede maken. Ik geloof dat we, hoe bescheiden ook, waar of wanneer we ook leven, een verschil kunnen maken. Hoe klein ook, maar een verschil. Zelfs al wordt het niet of nauwelijks opgemerkt. Of het al dan niet gezien wordt doet er niet toe, wél dat het gebeurt, dat het iemand ten goede komt.

3. Een ondoorgrondelijke mengeling van leven en dood

Het leven is een ondoorgrondelijke mengeling van leven en dood, goed en kwaad, liefde en leed, vreugde en verdriet. We worden uitgedaagd keuzes te maken. We doen het vaak met een zekere aarzeling. Het besef niet alles in handen te hebben is nu eenmaal eigen aan ons mens zijn. Het vergt een overgave die nooit zuiver rationeel is. Hier herken ik heel wat Bijbelse verhalen die het hebben over mensen die zich voor een beslissende keuze geplaatst weten. Vooral figuren uit het eerste testament zijn vaak heel spreken. Mozes die zich uitgedaagd weet om naar de farao te gaan en het volk weg te leiden uit Egypte. “Ik kan niet goed spreken” probeert hij de opdracht van zich af te wentelen. Of de keuze waar de joodse gemeenschap voor geplaatst wordt wanneer ze aan het einde van hun woestijntocht met het zicht op het beloofde land door Mozes voor de keuze gesteld worden. “Leven en dood houd ik u voor, kies dan het leven.”

Het zijn beelden waarin ik het besef van verantwoordelijkheid herken waar ik me ook zelf voor geplaatst weet. In mijn doen en laten ervaar ik iets als een innerlijke stem. Het doet me denken aan de profeet Elia, de grote profeet die droomde van een sterke god om de vijanden te verslaan. Hij had het verkeerd voor. God is niet te vinden in de storm, niet in de aardbeving, niet in het vuur, maar in het gefluister van een zachte bries. Zoiets is herkenbaar. Geen gedonder van een dictator die ons verplichtingen oplegt maar de aandrang van een zachte fluistering. Zo blijven ook wij standvastig in ons verzet tegen onrecht, aan onze inzet voor vrede hier en wereldwijd. We kunnen de oren en ogen sluiten voor de wereld rondom ons, maar ik geloof meer in het luisteren naar de stemmen die ons zachtjes influisteren wat ons geweten ons te doen geeft.

4. Hoe daaraan concreet gestalte geven?

Op welke concrete manier kan een dergelijke houding in mijn leven gestalte krijgen. Veel heel gewone zaken spelen daarin een rol. Ik heb het geluk me thuis te voelen in de sfeer, het leven en de werkzaamheden in de Dominicaanse familie. Volgehouden studie is een belangrijke weg van verdieping geweest en is dat tot op vandaag. De vrijheid van het kritisch denken is zowel bevrijding geweest als het soms ook onzekerheid met zich mee bracht. Want we hadden toch “de” waarheid meegekregen?! Ik voelde me opgelucht door de eerste inzichten die me hielpen afstand te nemen van het rijke roomse leven en van de theologie die haar ondersteunde. Die theologie stond bij nader toezien vooral in functie van de kerk. Excuus: van het kerkinstituut. Dat er zoiets bestaat als de vrijheid van denken in een religieuze context is een bevrijdend perspectief geweest. Het gaat niet om “het” geloof. Het gaat evenmin om “de” leer van de kerk alsof deze vanuit de openbaring “uit de hemel” zou zijn neergedaald.

Gaandeweg heb ik de relativiteit van het “geopenbaard geloof” weten te plaatsen. Het is ook steeds duidelijker geworden hoezeer culturele en historische elementen hun stempel hebben gedrukt op de manier waarop geloven werd voorgesteld. Dat is geen relativisme, alsof geloven geen inhoud zou hebben. Het gaat wél om zin voor relativiteit, die onderscheid maakt tussen het wezenlijke en de tijdgebonden inkleding waarin het verschijnt. Deze spanning respecteren is een bijzondere verantwoordelijkheid. Het kan nooit gaan om de formules als zodanig. Het gaat om de werkelijkheid waarop ze ons willen oriënteren. Interpretatie is daarom een heel bijzondere opdracht binnen welke gemeenschap ook. Een duidelijk voorbeeld is onze kerkelijke geloofsbelijdenis. Het gaat om een tekst uit afkomstig is uit de vierde, vijfde eeuw. De toenmalige bisschoppen stonden in concilie verzameld voor een belangrijke uitdaging. Hoe kunnen we trouw zijn aan de diepe waarheid die het geloof in Jezus betekent? De meningen waren verdeeld en een consensus bleek allesbehalve voor de hand te liggen. De kerkleiders konden maar niet tot eenzelfde geloofsbelijdenis komen. Dan is deze maar opgelegd door de keizer. Niet omdat de keizer zo’n schitterende theoloog was. Hij was wel begaan met de eenheid van zijn rijk. En hij zag al die kerkelijke vechthanen als een mogelijke bedreiging.

Merkwaardig toch hoe vast gehouden wordt aan een formule die onveranderd (en dus blijkbaar onveranderlijk) gehandhaafd blijft. Waar het over gaat zal de meeste kerkgangers wel ontgaan. Op die manier verliest de christelijke geloofsovertuiging zijn bevrijdende kracht en zijn geloofwaardigheid. Mensen hebben zich eeuwenlang geschikt in de levensstijl die werd opgelegd door de gezagsdragers in de kerk. Het is pas met het tweede Vaticaans concilie dat deze onmondigheid plaats maakte voor een persoonlijke invulling die de eigen ervaring recht doet.

Ignace D’hert o.p.
19/03/2024

Ignace D'hert

Ignace D'hert

Bekijk alle berichten

1 commentaar

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

  • Ignace, ik blijf bewonderend “genieten” van diepe inzichten ! Van Thuis uit kan ik aldus meeleven in de boodschap die je blijft zenden ! Waarvoor mijn oprechte dank !
    Stephan Van der Bracht

Abonneer u op de nieuwsbrief van Bijlichten

Schrijf nu in

* indicates required