Guido Vanhercke verzamelde ooit 50 van zijn verwonderingen in een boek met dezelfde titel: Verwonderingen. De eerste daarvan was: schaduwen. Dit krijgen jullie hier te lezen.
Schaduwen…
De identiteit van schaduwen is dat ze er nauwelijks een hebben: ze zijn er wel, maar dan omwille van iets anders. Alles ten dienste van. Net als ramen: ze zijn er wel, maar ze laten zoveel wereld door, dat je hen niet meer opmerkt. Maar neem het glas weg, en de regen en de kou waaien zo door je. Zo is het ook met schaduwen: neem ze weg, en je krijgt een platte wereld, uit zijn ruimtelijkheid gevallen, uit zijn diepte. Neem de schaduwen weg, en de wereld is geen kunstwerk meer.
Duizend kunstenaarshanden
Vandaar dat schaduwen, zo anders dan het licht dat alles laat zien, vaak geen duidelijke lijn hebben die afscheidt: het zijn kunstenaarshanden die onophoudelijk aan het boetseren zijn, die niet ophouden daar weer een accent aan te brengen, daar een ogenblik diepte, daar een golf en daar een achtergrond. Neem een gezicht, toch van het mooiste dat de wereld ons laat zien, en kijk eens naar die subtiele bewegingen die tot nu aan dat gezicht blijven werken: een lichte aquareltoets over de wangen, de neus een meesterproef van licht en donker, de ogen afgewerkt met het diepste donker dat er was en de meest duidelijke lichtvlek die een mens kan meedragen, het voorhoofd zo voorzichtig glooiend, de lippen met een uiterst zachte verf uitgestreken, de wangen, de kin, noem het en het is een werk dat nooit af is, het zijn duizend kunstenaarshanden die er aan bezig blijven, het is volheid die niet meer weet of ze ook niet leegte is.
Een subtiele oefening in krijgen
Dit soort diepte aan de oppervlakte, dit soort scheppend dansen, daar mag ik lang naar kijken. De subtielste oefening in krijgen, noem ik dit: iets is er, en iets is er niet meer. De glans die op je gezicht lag, is het volgende moment weer onopvallend gewoon, maar ik heb haar gezien. Het lijf van de kat bestaat uit verborgen en zichtbare kracht, nu toch, nu ze zo onbewust van al dat leven in haar voorbij komt gestapt, maar ik heb haar gezien. Krijgen is het meest onopvallende dat maar kan gebeuren, even onscherp en wazig soms als de schaduwen zelf, maar zonder dit krijgen wist ik niets, viel ik uit de dimensies om achter te blijven met mijn lichaam, waarvan ik ook niet zou weten waartoe het diende.
Dat soort wazig schaduw zijn, half verborgen achter het licht dat altijd zo goed weet wat het wil, het lijkt me een geestestoestand om naar te streven: iemand moet bewonderen, iemand moet goed kijken en alle randen en vlakken leren zien, iemand moet luisteren en de betekenissen van de stiltes leren, iemand moet de diepte zo graag zien dat ze boven wil komen.
Moe worden van scherpte
Soms zijn schaduwen wel scherp en dan moet ik goed opletten. Dan speelt de wereld hoog spel: fel licht, even zo felle warmte of koude, de tegenstellingen kijken elkaar in de ogen. Maar hoe fel ook, het is maar een spel, zie ik: ik stap de straat op in een vloedgolf van licht en leef nog als ik het donker van de schaduw inloop. En, als mijn ogen zich hebben aangepast, zie ik dat ook dit donker niet onherroepelijk is.
Maar van al dat scherpe kun je moe worden. Vandaar dat de avond rust moet brengen, met zijn lange uitgerokken schaduwen, alsof ze willen overtuigen dat alles weer traag mag, oeverloos lang en ver, een beetje ongrijpbaar en nooit meer definitief. Want straks is alles over, en heerst die echte oeverloosheid, die van het totale zwart. Maar dan slapen mensen, ook een soort schaduw.
Licht en schaduw in een omhelzing
Soms zijn schaduwen scherp omdat de dingen die mensen maken, recht afgesneden zijn. Mensen houden, om een of andere reden, van rechte lijnen, en dan moet de schaduw wel volgen, net als het licht. Maar ook hier zie ik, als ik goed kijk, dat de lichtlijn na wat afstand al aan het verflauwen is, dat de schaduw het wat langer volhoudt, maar ook haar eigen berusting kent. En toch, gebouwen, dingen en al wat des mensen is, wat zouden ze zijn zonder die vlekken, die contouren, zonder die vage beweging rond hun lijnen, niets toch, een lijn is maar een iel ding als ze enkel lijn is…
Van de gezichten sprak ik al, die wonderlijke schilderijen die zomaar op straat lopen. Maar even mooi vind ik vitrages en andere gordijnen van het lichte soort. Daar schuilt een beweging in te subtiel voor woorden. Dat zijn waarlijk lichamen, licht en schaduw samen in een omhelzing.
Schaduwen kunnen tekenen
En even zo organisch vind ik een blad in tegenlicht van zon : dat dit grote zonlicht gevangen en getemperd en ingekleurd kan worden door zo zoiets simpels en ordinairs als een boomblad, dat vind ik tot op vandaag een voorbeeld van een waar wonder. En geen mooiere afgesneden randen dan deze, je loopt ze af met je ogen als met je fijnste vinger, het is aanraking op afstand.
En schaduwen die kunnen tekenen, ach ik heb altijd van die onverwachte talentjes gehouden. Een tak die weerspiegeld wordt op een muur, niet alleen Picasso kon goed tekenen. Alleen, je moet als voorbijganger wel even stilstaan.
En van die lange schaduwen: de ondergaande zon die heel mijn woonkamer doorkruist via het achterraam, of een wandeling op het strand, waar je niet alleen ver kunt kijken, ver kunt stappen, maar ook verre schaduwen kunt maken. Ooit ga je ook zo eindeloos lang ten onder, dat voel je, maar nu niet, nee. Nu mag je gewoon naar jezelf kijken met kinderlijke ogen.
En een schaduw door zon en lucht, net voor het onweer losbarst.
En de schaduwen rond je fijne vingers, en steeds meer, nu je ouder wordt, ook in die vingers.
En de stille schaduwen in een klein kerkje, dat van pretentieloosheid leeft en leeg is omdat ook de schaduwen leeg zijn, en iets leeg moet zijn om alles door te laten.
En de tralieschaduwen, soms, in een groot bos.
Tegenlicht
En de verzamelde schaduwen die een stap naar voren zetten als het avond wordt. En al wat een ogenblik tegenlicht mag zijn: duif op het dak, dak tegen de lucht, wolkenrand, voetganger aan het eind van de straat. Tegenlicht is schaduw die een vorm redt, haar vult met eigen bestaan, opdat ze ook dit confronterende moment zou overleven. En het werkt: als het volgende ogenblik er komt, blijkt dat niets verloren is gegaan. Ook in het duister wordt blijkbaar alles bewaard. Ik vind dat heel troostrijk.”
Voeg commentaar toe