Elke morgen en avond gaan de vogels tekeer alsof hun leven ervan afhangt. Dat is ook zo, zegt de bioloog: territoriumdrift. Maar als het raam openstaat en de klanken golven binnen, opnieuw en opnieuw, dan overvalt mij een levenskracht waar ik jaloers op ben. En een onaardse schoonheid. Dichters zijn het, de vogels, ze moeten telkens weer adem halen, ze trekken spurtjes, ze praten in versregels, kort maar krachtig, maar zo welluidend.
Wij mensen zetten troepen neer en afrasteringen, als we aan ons territorium denken. De vogels zingen zichzelf een plek. Overleven dank zij de kunst: wij hebben het ook in ons, alleen nog niet als het over conflicten gaat. En toch, en toch, is het niet via de muziek dat Afrika zijn plek krijgt? Uitsluiting, corruptie en droogte, maar als je zingt vlieg je daarboven.
Zingen is van een grotere aanwezigheid, is een belofte die begint, en herinnering, is opvliegen en geloven dat het mogelijk is. Dat weten ze in de kerken, dat weten ze op de feesten, dat weten ze bij het huilen. Zingen heeft een vleugelslag. Zingen komt van en gaat naar ver.
Er moet iemand zingen als je dood gaat. Er moet iemand zingen als je geboren bent, al zijn het die paar armen die nooit gezongen hebben en dat nu wel doen. Zingen lost makkelijker op, als de lucht. Want er is zoveel dat zingt: de schaduw op de muur of op de grond. Een stem die wacht en luistert, zingt. Lichtvlekken, en de kleuren die onverzadigbaar zijn, en de verhalen, even onverzadigbaar aanwezig in woorden, muren en de stap van mensen.
Guido Vanhercke
Voeg commentaar toe