St Pieterskapelle, twee straten rond een kerk en kerkhofje met hoge bomen. De stemmetjes van de vele mussen zijn die van de overledenen en hun verleden die hier rond mij zijn komen staan.
Pol, Christiane, Pieter, moeder Augustine,…
Pol de bakker, Albers de graanmarchand, moeder D’Hulster die later de zwarte vriendin van haar zoon zou wegpesten om alleen met hem verder te leven, Christiane die stierf aan kanker en moeder was van drie zonen, pastoor Pieter met zijn vleugelpiano die mij nog de eerste pianolessen gaf, de smid die paarden besloeg en midden in het dorp zijn smidse had, de jonge smid die later, aan de rand van het dorp, tractors besloeg, de timmerman die voor mijn vader-boer op zijn vraag een secretairebureau met rolluik maakte, de schoenmaker met altijd lippen vol nageltjes, wiens zoon Assyrisch en andere oude talen ging studeren in Leuven, paster De Geeter die het dorp plots een feestzaaltje gaf, en cinema (“De Mantel”) en vuurwerk, en een nieuwe Mariakapel achter de kerk, en met luidsprekers kerstmuziek door de straten liet knallen, en door het bisdom werd afgezet, zusters Mathilde en Marie-Koska en hun zachtaardige overste moeder Augustine, de moeder die schuin tegenover het klooster woonde en twee blindgeboren zonen had, een van hen verongelukte op een manier zoals Walschap dat kon beschrijven (in een aalput) en de ander bleef thuis, zonder ooit een dag naar school te zijn gegaan…
Kunnen zielen tsilpen als mussen? Misschien wel.
Irma
Maar ik heb nog een verkenner hier: Irma Coster, 97, nog zo kwiek als een vogeltje, maar niet dood, allesbehalve dood, mijn laatste reservemoeder (de voorlaatste was de jongste zus van mijn moeder, tante Louise, als twee druppels op haar gelijkend). Irma was ooit een jonge vriendin van mijn moeder, ik kan haar zo een herinnering aan mijn moeder vragen, en ik krijg die alsof er geen tijd voorbij is gegaan. Beetje ouder geworden, zegt ze, als we elkaar begroeten. Je ziet er niets van, zeg ik. Jamaar, ik voel het wel, zegt ze. Hoe voel je dat dan, vraag ik. Aan de knieën hé, zegt ze. Maar ik heb mijn wagentje om op te steunen. Maar je tong is nog goed, zeg ik. Ze glimlacht. Mijn tong is nog goed, zegt ze. En we halen herinneringen op, aan al die zielen rondom ons. En als we even stil zijn, horen we ze kwetteren als de mussen.
Vroeg naar bed
Paar uren later. De avondzon gloeit hevig op de kerkmuren, over het veld gerst, in de wijde luchten. De traditie getrouw zijn de avonden hier koel, zelfs al was de dag bloedheet zoals vandaag. En als we terug zijn in het dorp, zwijgen alle zielen. Vroeger ging men vroeg naar bed. Zij blijven het doen.
Voeg commentaar toe